Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK I – Definities.
Art. 2. Voor de toepassing van deze Akte, (1) wordt onder “openbare plaats” verstaan elke plaats die niet wordt begrensd door een omheining en vrij toegankelijk is voor het publiek; 2 ° gesloten openbare plaats: elk gebouw of afgesloten ruimte bestemd voor openbaar gebruik, waar diensten kunnen worden verleend; 3 ° gesloten plaats niet toegankelijk voor het publiek: elk gebouw of afgesloten ruimte uitsluitend bestemd voor gebruik door de gewone gebruikers; 4 ° bewakingscamera: een vast of mobiel observatiesysteem dat tot doel heeft misdrijven tegen personen of goederen of overlast in de zin van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet te voorkomen, op te sporen of op te sporen; of de openbare orde handhaven en om die reden beelden verzamelen, verwerken of beveiligen; wordt als mobiel beschouwd, de bewakingscamera die tijdens de waarneming wordt bewogen om vanuit verschillende locaties of posities te filmen; 5 ° voor de verwerking verantwoordelijke: de natuurlijke of rechtspersoon, de feitelijke vereniging of de overheidsadministratie die, alleen of samen met anderen, de doeleinden en middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt; 6 ° de wet van 8 december 1992: de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. HOOFDSTUK II.- Reikwijdte en relatie met andere wetgeving.
Art. 3. Deze wet is van toepassing op de installatie en het gebruik van bewakingscamera’s voor toezicht en controle op de plaatsen bedoeld in artikel 2. Deze wet is niet van installatie en gebruik: (1) bewakingscamera’s gereguleerd door of krachtens speciale wetgeving; (2) bewakingscamera’s op de werkplek, bedoeld om veiligheid en gezondheid te garanderen, de bedrijfsmiddelen te beschermen, het productieproces onder controle te houden en het werk van de werknemer te controleren.
Art. 4. De wet van 8 december 1992 is van toepassing behalve in gevallen waarin deze wet uitdrukkelijk anders bepaalt. HOOFDSTUK III. – Voorwaarden waaronder installatie en gebruik van vaste bewakingscamera’s is toegestaan.
Art. 5. § 1. De beslissing om een of meer bewakingscamera’s op een open locatie te installeren, wordt door de controller gemaakt. § 2. Het besluit, bedoeld in § 1, wordt genomen na positief advies van de gemeenteraad van de gemeente waar de plaats is gelegen. De gemeenteraad spreekt zich uit nadat hij eerder het hoofd van de politiezone heeft geraadpleegd waar de plaats zich bevindt. § 3. De verwerkingsverantwoordelijke stelt het in § 1 bedoelde besluit ter kennis van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het hoofd van het politiegebied waar de plaats zich bevindt. Dit gebeurt uiterlijk de dag vóór de activering van de bewakingscamera (s). De Koning bepaalt, na het advies van de Commissie over de bescherming van het privé-leven, de vorm en inhoud van de standaardvorm die bij deze gelegenheid wordt gebruikt, alsmede de wijze waarop dit formulier aan de Commissie wordt gezonden ter bescherming van het privé-leven. en aan het hoofd van het politiegebied waar de open plek zich bevindt. In deze vorm verklaart de controller dat de installatie en het beoogde gebruik van de camera of camera’s in overeenstemming zijn met de principes van de wet van 8 december 1992. De datacontroller past op de ingang van de open pictogram dat het bestaan van bewaking door de camera aangeeft. Na het advies van de Commissie te hebben ingewonnen voor de bescherming van het privé-leven, bepaalt de Koning het model van dit pictogram en de informatie die daar moet verschijnen. De controller zorgt ervoor dat de bewakingscamera (s) niet specifiek gericht zijn naar een locatie waarvoor hij of zij de gegevens zelf niet verwerkt, behalve met de uitdrukkelijke toestemming van de verantwoordelijke voor de locatie in kwestie. § 4. Het in real time bekijken van deze afbeeldingen is alleen toegestaan onder toezicht van de politie en om de bevoegde diensten in staat te stellen onmiddellijk in te grijpen in geval van inbreuk, schade, overlast of openbare orde en om deze diensten het best bij hun tussenkomst te begeleiden. Een koninklijk besluit dat door de Raad van Ministers wordt besproken, waarvan het ontwerp ter advies aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt voorgelegd, bepaalt de voorwaarden waaraan de personen die het recht kunnen uitoefenen, moeten voldoen. Het duidt deze mensen aan, die handelen onder de controle van de politie. Het opnemen van afbeeldingen is alleen toegestaan voor het verzamelen van bewijs van overlast of handelingen die een overtreding of schade vormen, om de daders van de feiten te zoeken en te identificeren, verstoorders van de openbare orde getuigen of slachtoffers. Als deze afbeeldingen niet kunnen bijdragen aan het aantonen van een overtreding, schade of overlast of als ze een auteur, een openbare verstoring, een getuige of een slachtoffer niet kunnen identificeren, kunnen ze niet kan langer dan een maand worden bewaard.
Art. 6. § 1. De beslissing om een of meer bewakingscamera’s op een voor het publiek toegankelijke gesloten plaats te installeren, wordt genomen door de verantwoordelijke.
§2 De voor de verwerking verantwoordelijke stelt het in § 1 bedoelde besluit ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ter kennis van de Commissie. en aan het hoofd van het politiegebied waar de plaats zich bevindt. Dit gebeurt uiterlijk de dag vóór de activering van de bewakingscamera (s). De Koning bepaalt, na het advies van de Commissie over de bescherming van het privé-leven, de vorm en inhoud van de standaardvorm die bij deze gelegenheid wordt gebruikt, alsmede de wijze waarop dit formulier aan de Commissie wordt gezonden ter bescherming van het privé-leven. en aan het hoofd van het politiegebied waar de plaats zich bevindt. Dit formulier verklaart dat het gebruik van de camera (‘s) voldoet aan de principes vastgelegd in de wet van 8 december 1992. De controller plaatst een pictogram bij de ingang van de gesloten ruimte die toegankelijk is voor het publiek. bewaking door camera. Na het advies van de Commissie te hebben ingewonnen voor de bescherming van het privé-leven, bepaalt de Koning het model van dit pictogram en de informatie die daar moet verschijnen. De controller zorgt ervoor dat de bewakingscamera (s) niet specifiek gericht is naar een locatie waarvoor ze de gegevens zelf niet verwerkt.
§ 3. Het bekijken van afbeeldingen in realtime is alleen toegestaan in het doel om onmiddellijke interventie mogelijk te maken in geval van inbreuk, schade, overlast of schending van de openbare orde. Het opnemen van afbeeldingen is alleen toegestaan om bewijs van overlast te verzamelen, handelingen die een overtreding vormen of schade veroorzaken, om de daders van de feiten te zoeken en te identificeren, verstoorders van de openbare orde getuigen of slachtoffers. Als deze beelden niet kunnen bijdragen aan het aantonen van een overtreding, een beschadiging of overlast of het niet kunnen identificeren van een dader, een verstorende factor van de openbare orde, een getuige of een slachtoffer, ze kunnen niet langer dan een maand worden bewaard.
Art. 7.§ 1e. De beslissing om één of meer bewakingscamera’s op een gesloten locatie te installeren die niet toegankelijk is voor het publiek, wordt genomen door de verantwoordelijke.
§2 De voor de verwerking verantwoordelijke stelt het in § 1 bedoelde besluit ter kennis van de Commissie voor de bescherming van mensenlevens. het politiebureau waar de site zich bevindt. Dit gebeurt uiterlijk de dag vóór de activering van de bewakingscamera (s). De Koning bepaalt, na het advies van de Commissie over de bescherming van het privé-leven, de vorm en inhoud van de standaardvorm die bij deze gelegenheid wordt gebruikt, alsmede de wijze waarop dit formulier aan de Commissie wordt gezonden ter bescherming van het privé-leven. en aan het hoofd van het politiegebied waar de plaats zich bevindt. Dit formulier bevestigt dat het gebruik van de camera (‘s) in overeenstemming is met de principes vastgelegd in de wet van 8 december 1992. De kennisgeving aan de Commissie van de bescherming van het privé-leven en het hoofd van het lichaam van de politiezone waar deze zich bevindt de locatie mag niet worden gebruikt voor de bewakingscamera (‘s) die zijn geïnstalleerd en gebruikt door een natuurlijke persoon voor persoonlijke of huishoudelijke doeleinden. De controller plaatst bij de ingang van de gesloten ruimte die niet toegankelijk is voor het publiek, een pictogram dat het bestaan van bewaking door de camera aangeeft. Na het advies van de Commissie te hebben ingewonnen voor de bescherming van het privé-leven, bepaalt de Koning het model van dit pictogram en de informatie die daar moet verschijnen. De controller zorgt ervoor dat de bewakingscamera (s) niet specifiek gericht zijn naar een locatie waarvoor ze de gegevens zelf niet verwerken. In geval van bewaking van een privé-ingang tegenover een open plek of een voor publiek toegankelijke afgesloten plaats, zijn de bewakingscamera’s of camera’s zodanig georiënteerd dat het fotograferen van deze plek beperkt blijft tot de strikte minimum.§ 3. § 3. Als deze beelden niet kunnen bijdragen aan het bewijzen van een overtreding, schade of overlast of het onmogelijk maken om een auteur van de feiten te identificeren, een verstorende factor van de openbare orde, een getuige of een slachtoffer, ze kunnen niet langer dan een maand worden bewaard.
HOOFDSTUK III / 1. – Voorwaarden waaronder het gebruik van mobiele bewakingscamera’s is toegestaan.
Art. 7/1. Politieagenten kunnen op grote bijeenkomsten mobiele bewakingscamera’s gebruiken, zoals bedoeld in artikel 22 van de wet van 5 augustus 1992 op de politiefunctie. Dit zijn uitsluitend niet-permanente missies waarvan de duur beperkt is. Mobiele bewakingscamera’s kunnen worden gebruikt op een open plek of op een gesloten plaats die toegankelijk is voor het publiek.
Art. 7/2. § 1. Het besluit om mobiele bewakingscamera’s op een open plek te gebruiken, wordt genomen door de bestuurlijke politieambtenaar aan wie de operationele verantwoordelijkheid wordt toevertrouwd in overeenstemming met de artikelen 7/1 tot en met 7/4 van de wet van 5 augustus 1992 op de functie politie. Hij informeert de burgemeester of burgemeester zo snel mogelijk. § 2. De beslissing om mobiele bewakingscamera’s op een voor het publiek toegankelijke afgesloten plaats te gebruiken, wordt genomen door de burgemeester. Operationele verantwoordelijkheid wordt geleverd door de bestuurlijke politieambtenaar, aangesteld overeenkomstig de artikelen 7/1 tot en met 7/4 van de wet van 5 augustus 1992 op de politiefunctie. In gevallen van alleen extreme urgentie kan de laatste alleen beslissen om gebruik te maken van mobiele camera’s. Hij informeert ter plaatse de betrokken burgemeester. § 3. De in de leden 1 en 2 bedoelde administratieve politiefunctionaris ziet er ook op toe dat het gebruik van camera’s doelgericht en doeltreffend is en dat het voldoet aan de beginselen die zijn vastgelegd in de wet van 8 december 1992. Wanneer de de bestuursagent beslist om zijn toevlucht te nemen tot het gebruik van mobiele camera’s, hij brengt de beslissing uiterlijk op de dag vóór die vergadering ter kennis van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer behalve in geval van nood. In het laatste geval moet hij uiterlijk binnen zeven dagen een kennisgeving sturen aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. § 4. Het in real time bekijken van deze afbeeldingen door de politiediensten is alleen toegestaan om de bevoegde diensten in staat te stellen preventief op te treden en onmiddellijk in te grijpen in geval van inbreuk, schade, overlast of openbare orde en om deze diensten op zijn best te begeleiden bij hun tussenkomst. § 5. Het opnemen van afbeeldingen is alleen toegestaan met het oog op: – het nemen van preventieve maatregelen om verstoring van de openbare orde te voorkomen; – om bewijs te verzamelen van feiten die een overtreding of een inbreuk op de openbare orde vormen; – om bewijs te verzamelen van feiten die schade of overlast opleveren; – zoeken naar en identificeren van een auteur van de feiten, een verstoring van de openbare orde, getuigen of slachtoffers. § 6. Als de afbeeldingen geen bewijs kunnen leveren van een overtreding, schade of overlast of als ze een auteur, een openbare overlast, een getuige of een slachtoffer niet kunnen identificeren ze kunnen niet langer dan een maand worden bewaard.
HOOFDSTUK IV. – Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 8. Elk verborgen gebruik van bewakingscamera’s is verboden. Het is beschouwd als verborgen gebruik, elk gebruik van bewakingscamera’s dat niet eerder is geautoriseerd door de gefilmde persoon. … Voorafgaande toestemming: (1) het invoeren van een plaats waar een pictogram het bestaan van cameratoezicht aangeeft; 2 ° de aanwezigheid op een open plaats of op een voor het publiek toegankelijke afgesloten plaats waar mobiele bewakingscamera’s op zichtbare wijze worden gebruikt zoals bedoeld in artikel 7/1. Mobiele bewakingscamera’s, gemonteerd aan boord van voertuigen, schepen of niet-pendelvliegtuigen, worden geacht op een zichtbare manier te worden gebruikt.
Art. 9. Alleen de voor de verwerking verantwoordelijke met betrekking tot gesloten voor het publiek toegankelijke plaatsen of gesloten plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek of de persoon die onder zijn gezag handelt, hebben toegang tot de beelden. De voor de verwerking verantwoordelijke of persoon die onder zijn / haar gezag handelt, moet alle nodige voorzorgsmaatregelen treffen om te voorkomen dat onbevoegden toegang krijgen tot de beelden. De personen die toegang hebben tot de afbeeldingen zijn onderworpen aan de discretieplicht met betrekking tot de persoonlijke gegevens die door de afbeeldingen worden verstrekt, met dien verstande dat de beheerder voor gesloten plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek of gesloten plaatsen niet toegankelijk zijn voor het publiek of de persoon die onder zijn gezag handelt: 1 ° mag de beelden doorgeven aan de politie of de gerechtelijke autoriteiten als hij feiten tegenkomt die een overtreding of overlast kunnen vormen en die de beelden kunnen helpen om deze feiten te bewijzen of identificeer de auteurs; 2 ° moet de beelden aan de politie doorgeven als ze daarom vragen als onderdeel van hun administratieve of gerechtelijke politieplichten en als de afbeeldingen betrekking hebben op de gevonden overtreding of overlast. In het geval van een gesloten plaats die niet toegankelijk is voor het publiek, kan de voor de verwerking verantwoordelijke of de persoon die handelt onder zijn gezag, echter eisen dat een gerechtelijk bevelschrift wordt opgesteld als onderdeel van een informatie of instructie.
Art. 10. CCTV-camera’s bieden mogelijk geen afbeeldingen die inbreuk maken op iemands privacy, noch mogen ze informatie verzamelen over filosofische, religieuze, politieke of vakbondsstandpunten, etnische of sociale achtergrond, seksuele leven of gezondheidstoestand.
Art. 11. Het gebruik van bepaalde toepassingen van bewaking door camera’s kan worden verboden of onderhevig aan aanvullende voorwaarden bij koninklijk besluit dat is beraadslaagd in de Ministerraad, waarvan het ontwerp ter advies wordt voorgelegd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 12. Elke gefilmde persoon heeft recht op toegang tot de afbeeldingen. Het dient een met redenen omkleed verzoek in bij de voor de verwerking verantwoordelijke overeenkomstig de artikelen 10 en volgende van de wet van 8 december 1992.
HOOFDSTUK V. – Strafbepalingen.
Art. 13. Eenieder die de artikelen 9 en 10 overtreedt, is een geldboete verschuldigd van tweehonderdvijftig euro tot duizend euro. Dezelfde boete is van toepassing op iedereen die een afbeelding heeft waarvan hij redelijkerwijs kan aannemen dat het is verkregen in strijd met de artikelen 9 en 10. Wie de artikelen 5, 6, 7, 7/1, 7/2 schendt en 8 wordt bestraft met een boete van vijfentwintig euro tot honderd euro. Dezelfde boete wordt opgelegd aan eenieder die een afbeelding heeft waarvan hij redelijkerwijs mag aannemen dat deze in strijd met die artikelen is verkregen.
HOOFDSTUK VI. – Overgangsbepaling.
Art. 14. Toezichtcamera’s die zijn geïnstalleerd vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet moeten uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding ervan voldoen aan de bepalingen van deze wet. Verklaart deze wet, beveel deze te verzegelen met het zegel van de staat en te publiceren door het Belgisch Staatsblad.